Kunstenaar Jan Vercruysse is afgelopen dinsdag overleden in Brugge. Hij wordt beschouwd als een van de meest invloedrijke conceptuele kunstenaars die ons land heeft voorgebracht. In oktober zou hij 70 zijn geworden.
Vercruysse, die in Oostende werd geboren en rechten studeerde, debuteerde in de culturele wereld als dichter voor hij in 1975 de overstap maakte naar de beeldende kunsten. Hij vertegenwoordigde België op de Biënnale van Venetië in 1993 en kreeg in 2001 de Vlaamse prijs voor Beeldende Kunst.
"Vercruysse staat voor kunst die uitnodigt tot reflectie en rust", zei curator Eva Wittocx naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling van Vercruysses oeuvre in Museum M in 2009-2010. "Hij is ook een kunstenaar die zich laat inspireren door de kunstgeschiedenis. Al die referenties zijn belangrijk, maar niet dwingend. Een object of installatie is best genietbaar zonder die historische context, maar het geeft wel een meerwaarde."
Bekend van Vercruysse zijn de zelfportretten, zwart-witfoto's met telkens een attribuut, zoals een masker, dat verhindert dat je de man herkent. De mens Vercruysse verdwijnt zo achter de kunstenaar Vercruysse. Hij bewerkte ook vaak foto's via collage, bijtekenen en dergelijke, om pas dan opnieuw een foto te maken waarvan slechts één uniek druk bestaat, precies zoals een schilderij.
Van 1987 tot 1994 maakte Vercruysse verscheidene objecten en installaties die niet meteen onder één thema zijn onder te brengen, maar allemaal dezelfde titel krijgen: 'Tombeaux'. Un tombeau betekent 'graf' of 'tombe'. Het kan ook 'gedicht' en 'muzikale compositie' zijn, wanneer het 'tombeau' in relatie staat met een plaats of drager van een herinnering. Het is een monument of een ode om iemand die er niet meer is te gedenken. Vercruysses latere plastische werk verwijst vooral naar de architectuur en het theater.
Vercruysse stond wat in de schaduw van andere, meer klinkende namen in de hedendaagse Vlaamse kunstscène zoals Panamarenko, Wim Delvoye en Jan Fabre, wellicht omdat die andere kunstenaars meer openstonden voor de media. Vercruysse is altijd een meer teruggetrokken kunstenaar gebleven.
“Het is een slechte methode van de woorden te vertrekken om de dingen te definiëren”
—Ferdinand de Saussure
Eind februari werd door middel van een bescheiden overlijdensbericht in o.a. de kranten De Standaard en De Morgen wereldkundig gemaakt dat de kunstenaar Jan Vercruysse het tijdelijke voor het eeuwige heeft verruild. De afscheidsplechtigheid vond eerder al in intieme familiekring plaats. Het bericht gold als enige kennisgeving.
Met dit doodsbericht nam Jan Vercruysse samen met zijn familie afscheid van de kunstenaar Jan Vercruysse. Op die manier werd de kunstenaar, die bekend werd door Atopies, zijn onvolprezen werken uit het midden van de jaren 1980, voor altijd de perfecte, tijdloze en dus eeuwigdurende niet-plaats.
Een laatste statement in alle stilte, zonder publiek, ver weg van het permanente geroezemoes van de maatschappij. In deze wereld, die steeds minder inhouden lijkt te genereren, wordt bij de minste rimpeling een megafoon aangereikt om van dat geroezemoes een betekenisloos en oorverdovend lawaai te maken. Tegelijkertijd worden gewichtige zaken die vanwege hun genuanceerde en complexe aard enige tijd en reflectie vergen, vandaag net iets te gemakkelijk weggemoffeld onder het mom dat ze te moeilijk zijn of dat ‘het publiek’ er geen interesse voor heeft.
Wel, wij zeggen luid en duidelijk: dit is flauwekul. Meer nog, wij vinden dit een schande. Deze mentaliteit laat zich nog het best samenvatten met de historische woorden: petit pays, petit esprit. Tegen dit fnuikend provincialisme stond Jan Vercruysse op. Hij maakte een positief verhaal van de belgitude en velen koesteren hem daar terecht voor.
Tijdens het weekend van de bekendmaking van zijn overlijden is extreem duidelijk geworden dat de hedendaagse kunst niet alleen zeer stiefmoederlijk wordt behandeld, maar eigenlijk quasi genegeerd wordt.
Dat is niet nieuw.
Het is een proces dat zich traagzaam als een sluipend gif meester heeft gemaakt van het media- en cultuurlandschap. Intellectuelen, kunstenaars en denkers die er toe doen worden niet interessant genoeg bevonden, want zogezegd irrelevant voor de (doel)groepen die de media willen bedienen.
Is het niet wraakroepend dat de artikels van onvolprezen pioniers Marc Callewaert en Jan Walraevens die in de jaren 1950 verschenen in de populaire kranten Gazet van Antwerpen en Het Laatste Nieuws een hoger kwalitatief niveau haalden dan de meeste stukken over hedendaagse kunst die vandaag verschijnen in wat men onze kwaliteitspers noemt?
Wel, we nemen dit niet langer. Met het heengaan van Jan Vercruysse werd zonneklaar dat wij niet zomaar in een niche werden geplaatst. Neen, het werd pijnlijk duidelijk dat men voor die niche een houten paneel heeft geplaatst en die niche vervolgens heeft dichtgespijkerd.
Ons land – dat tot spijt van wie het benijdt tot nader order België heet – heeft grote geesten en enkele genieën voortgebracht. De kunstenaars van dit land zijn sinds mensenheugenis wereldspelers. Zij zijn het die in het verleden het verschil hebben gemaakt en zij zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Het wordt tijd dat de beleids- en opiniemakers, en bij uitbreiding alle verantwoordelijken die dit horen te beseffen (en daar rekenen we jammer genoeg ook veel lieden van de kunstsector zelf bij), hier ook naar beginnen te handelen. Het wordt tijd dat we de hoofd- van de bijzaken scheiden.
Jan Vercruysse!
Zijn oeuvre staat internationaal zeer hoog aangeschreven, dat blijkt heel duidelijk als we nagaan met wie hij in de jaren ’80 en ’90 heeft samengewerkt. We sommen u er een aantal van op met tussen haakjes hun huidige of voormalige functie: Bernard Blistène (artistiek directeur van Centre Pompidou Parijs), Suzanne Pagé (artistiek directeur van de Louis Vuitton Foundation en daarvoor directeur van het Musée de l’art moderne de la ville de Paris), Jean de Loisy (directeur van het Palais de Tokyo, Parijs), Marianne Brouwer (conservator van Kröller Müller museum, Otterlo), Saskia Bos (directeur van De Appel en auteur van Sonsbeek 86), Adelina Von Fürstenberg (directeur van Centre d’art Contemporain in Genève en directeur van Le Magasin in Grenoble), Ulrich Loock (directeur van Kunsthalle Bern), Julian Heynen (directeur van Haus Lange en Haus Esters), Harald Szeemann (Harald Szeemann), Jan Debbaut (directeur van Van Abbe museum), Maria De Coral (directeur van het Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia, Madrid), Nicholas Serota (directeur van Tate), Carolyn Christov-Bakargiev (directeur van Castello Di Rivoli, Turijn, en artistiek leider van Documenta 13, 2012), Barry Barker (directeur van het Centrum voor Visual Arts at the University of Brighton), Peter Pakesh (Kunsthalle Basel), Vincente Todolí (directeur van IVAM, Valencia, en Tate Modern Londen), Dennis Zacharopoulos (directeur van Domaine de Kerguéhennec en Documenta 9, 1992).
Dit lijstje bevat louter de directeurs en curators/conservatoren die aan internationale instellingen zijn verbonden. Velen van hen (en ook vele anderen) hebben hun brein gepijnigd om een essay over Vercruysse te schrijven dat even coherent was als zijn unieke oeuvre. Slechts enkelen konden hem warm maken voor een interview: Carolyn Christov-Bakargiev, Alain Cueff, Pier Luigi Tazzi, Michael Tarantino, Jan Braet, Anna Tilroe en niet te vergeten Jef Cornelis.
Hun teksten en gesprekken hebben een tijdvak mee bepaald en er kleur aan gegeven.
Jan Vercruysse werd niet enkel door intellectuelen aan de borst gedrukt. Neen, veel collectioneurs en so-called collectors kochten zijn werken. Op zijn hoogtepunt werkte hij op regelmatige basis samen met acht vooraanstaande galeries : Lisson Gallery, Londen; Peter Pakesh, Wenen; Durand-Dessert, Parijs; Christine Burgin, New York; Tucci Russo, Turijn; Marga Paz, Madrid; Mario en Dora Pieroni, Rome; en Joost de Clerq, Gent.
In België is Jan Vercruysse gedurende meer dan een decennium het artistieke geweten van het land geweest, net zoals Jean-Luc Godard dat in Frankrijk was of Thomas Bernhard in Oostenrijk. Om die status te bereiken moet men boven de mêlee uitsteken en gerespecteerd worden om met gezag iedereen, als daar nood aan is, een spiegel voor te houden. Een spiegel, inderdaad, letterlijk én figuurlijk.
Het is een gezaghebbende positie die hij verloor, of liever zelf opgaf, door af te zien van deelname aan de Documenta 9. Hij die één van de weinige kunstenaars was die zonder steun van een landgenoot voor een Documenta werd geselecteerd (met name Documenta 8, samengesteld door Manfred Schneckenburger).
We nodigen u uit – beste lezer – om nu meer dan een kwart eeuw na publicatie van ‘Is er nog leven na de documenta’ (april 1992), waarin Vercruysse aangeeft waarom hij afziet van deelname, deze tekst – gepubliceerd op de website van De Witte Raaf - (nogmaals) te lezen. U kan samen met ons vaststellen dat Vercruysses stuk uit de vorige eeuw onthutsend actueel is. Verplicht leesvoer, wat ons betreft, voor wie wat dan ook uitvoert in het veld van de hedendaagse kunst.
Jan Vercruysse!
Hij had het zeer vaak bij het rechte eind en dit niet zelden tegen de stroom in. Maar zoals een gewezen groot politicus het ooit formuleerde: het gaat er in de politiek net als in het leven (en de kunst) niet om dat je gelijk hebt, maar wel dat je gelijk krijgt. En dat vergt soms tijd. Jan Vercruysse had tijd. Hij had een afkeer van bepaalde media, net omdat die manipulerend met de tijd omspringen. Hij, de kunstenaar van de niet-plaats, van de Atopos, wereldberoemd vanwege zijn ATOPIES, had alle tijd. Hij was ervan overtuigd dat tijd een conditio sine qua non was om kunst echt volledig kunst te laten worden. Immers: Art is slow attention.
Het werk waarmee zijn indrukwekkende artistieke nalatenschap een aanvang nam, namelijk de drie verschillende kaders met daarin de woorden ‘Vie d’artiste’, ‘Vie de Chien’ en ‘Vie de Prince’ uit 1976, waarin nog de echo van de concept art nagalmt, bezit reeds de kiemen van de poëtische kwaliteiten die meerdere lezingen toelaten en die later tot volle rijkdom zullen komen in zovele prachtige reeksen als daar zijn: ‘Portrait de l’Artist par lui-même’ (1984), ‘Lucrèce’ (1983), ‘Chambres (1983-1986), ‘Eventail’ (1986-1987), ‘Atopies’, ‘TOMBEAUX’, ‘M(M)’, ‘La Sfera’, ‘Les Paroles’, ‘Les Paroles [Letto]’, ‘Labyrinth & Pleasure Garden’.
Al die reeksen worden vandaag terecht gezien als iconen, want sleutelwerken, van de internationale beeldtaal van de jaren 1980 en 1990. Hun belang zal alleen maar toenemen, daar zijn we van overtuigd. Voor vele insiders, waaronder niet weinig internationale topkunstenaars zoals Thomas Schütte, Marlene Dumas, Reinhard Mucha, Jean Marc Bustamante, Harald Klingelhöller, Luc Tuymans, Richard Deacon, Thierry De Cordier, Lili Dujourie, James Welling, Jeff Wall, Cristina Iglesias, René Daniels en Isa Genzken, evenals de reeds overleden Martin Kippenberger, Mike Kelley, Juan Muñoz en Franz West, staat dit als een paal boven water. Samen met Jan Vercruysse hebben ze minstens een decennium een discours ontwikkeld en in hun – weliswaar diverse – oeuvres hebben ze gestalte gegeven aan noties of themata zoals af- en aanwezigheid, plaats en niet-plaats, gemis en verlies en het geheugen van de verbeelding.
In de Atopies, waarover Alain Cueff ooit zeer precies stelde dat “één Atopies de reeks is en de reeks niet één Atopies”, gaat Vercruysse in tegen de utopische uitgangspunten die velen van kunst verlangen. Het begrip utopie verkrijgt zijn betekenis door zijn inherente verwijzing naar een toekomst (toekomstige plaats maar ook toekomstige modellen of functies). Jan Vercruysses Atopies zijn hierop een plastisch antwoord. Als ze ontkennen een plaats te hebben, zijn ze dan niet zelf een plaats? Een eigen werkelijkheid heeft geen plaats en zal geen plaats hebben. Ze is een plaats. Om dit duidelijk te maken gebruikt hij juist een van de meest archetypische beelden die naar een plaats verwijst: de schoorsteenmantel. De ultieme Atopies is dan ook die waar zowel de schoorsteenmantel als de drie houten panelen aan de muur hangen en zelf geen contact meer hebben met de vloer: de ultiem-sublieme Atopies.
Dergelijke diepzinnige, vaak ook op het eerste gezicht contradictorische begrippenparen bevolken het oeuvre van Jan Vercruysse. Het onderwerp wordt de toeschouwer vaak tegelijkertijd gegeven en ontnomen.
In de portretten van de kunstenaar door hemzelf (1984) wordt de persoon zichtbaar door hem aan het oog te onttrekken. De autobiografie is volkomen denkbeeldig. Is het portret van de kunstenaar dan geen zelfportret, of toch? En wat dient er gezegd te worden over het masker? Is het wel een masker? Of is het óók een masker? De ‘afgebeelde’ houdt het (letterlijk) voor het gelaat. Houdt hij ons misschien nog iets anders voor? Een spiegel misschien, waardoor we verzeilen bij het alom gekende gezegde: iemand een spiegel voorhouden?
Het zou een mogelijke interpretatie zijn, een van de vele. Daar lag ook Vercruysses intentie, want Roland Barthes indachtig (L’auteur est mort, 1961) is het kunstwerk groter dan de maker ervan.
Het zou ons te ver brengen om dit nog verder uit te spitten in deze context, maar omdat er nergens de afgelopen weken nog maar een aanzet toe werd gegeven, toch nog iets over de Tombeaux en de kamers.
Het woord Tombeaux betekent niet alleen het voor de hand liggende graf, het kan even goed naar een gedicht of naar iemand die er niet meer is verwijzen. De Tombeaux zijn zo opvallend omdat ze zich terugtrekken in de ongereptheid van hun autonomie. Alleen als gesloten vormen tonen ze zich openlijk. De plaats wordt in haar aura beleefd, gevoel wordt als vorm ervaren. Al schijnen ze over zichzelf te praten, toch verraden ze niets. Ze hullen zich in een sublieme stilte. Maar ook de stilte heeft haar taal en naar het zwijgen kan men luisteren.
De Kamer is een ruimte van en voor de kunst. Men zou het een heiligdom kunnen noemen, net zoals de Tombeaux geen offertafels kunnen zijn. De plaats die ze bepalen is onbepaald, irreëel. Het licht dat er brandt, baart duisternis, de trede is disfunctioneel. Al kan men haar betreden, toch behoort ze tot een wereld die niet of nauwelijks toegankelijk is.
“We moeten er nog aan wennen om ‘plaats’ niet als iets ruimtelijks te denken, maar als iets dat origineler is dan ruimte; misschien, naar de suggestie van Plato, als een puur verschil, dat nochtans de kracht heeft om te doen alsof wat niet is, in zekere zin is, en dat wat is, op zijn beurt, in zekere zin niets is.”
—Giorgio Agamben, Stanze
De kunst van Jan Vercruysse die bijzonder en verbonden met alles is, en toch zeer origineel, schermt zich af van de profane blikken van oningewijden. Ze is heilig en alles wat heilig is hult zich in mysterie. De inhoud toont zichzelf enkel in de vorm(en) die ze bezit.
“Metalen spiegels, het vermomd en rijk
mahonie dat geen enkele smet verdraagt
en in zijn rode waas het gezicht vervaagt
dat kijkt en wordt bekeken tegelijk”
—Jorge Luis Borges
Aan de dood van Jan Vecruysse werd de voorbije weken amper aandacht besteed. Met uitzondering van het bescheiden podium dat de initiatiefnemer van deze open brief, zeg maar pamflet, van Klara kreeg om een hommage te brengen, werd enkel in De Standaard stilgestaan bij Vercruysses dood. De krant De Morgen vond het nog geen 100 woorden tellende Belga-bericht voldoende. Wat op de website van diverse zogenaamde kwaliteitsmedia verscheen, was de neerslag van haastig van het internet geplukte informatie, met alle gevolgen van dien: onjuistheden, slordigheden en flagrant foute informatie.
Nu, meer dan twee maand na zijn heengaan, is nog steeds geen enkel diepgaand stuk verschenen over deze kunstenaar, die sinds het ontstaan van het modernisme in België behoort tot onze ‘first rate artists’.
Brel en Broodthaers, de kunstenaars die vóór hem de belgitude voor het eerst vertolkten, deden dat vanuit een zekere underdogpositie. Een attitude die Jan Vercruysse volkomen vreemd was.
Hij had overschot van gelijk: dit land moet niet vanuit de underdogpositie naar de wereld kijken, integendeel. Een land dat wereldkunstenaars als Jan Van Eyck en René Magritte heeft voortgebracht heeft alle recht om op zijn strepen te staan. Ons land heeft vele tientallen kunstenaars die ons maken tot wat we zijn: de top in de mondiale kunst en haar geschiedenis. Van Van Der Weyden tot Brusselmans, van Memling en Van Dijck tot Lili Dujourie. Van Breughel tot Tuymans, van James Ensor tot Georges Vantongerloo. En de lijst is nog veel langer, wij kunnen bogen op een kunstschatkamer van bijna onuitputbare rijkdom:
Chantal Akerman, Pierre Alechinsky, Francis Alÿs, Joachim Beuckelaer, Guillaume Bijl, Pierre Bismuth, Dirk Braeckman, Dirk Bouts, Michaël Borremans, Ricardo Brey, Adriaan Brouwer, Marie-José Burki, Robert Campin, Jacques Charlier, Petrus Christus, David Claerbout, Emile Claus, Amédée Cortier, Anne Daems, Gerard David, Henri de Braekeleer, Berlinde De Bruyckere, Koenraad Dedobbeleer, Luc Deleu, Paul Delvaux, Wim Delvoye, Danny Devos, Manon De Boer, Jan De Cock, Thierry De Cordier, Raoul De Keyser, Valerius De Saedeleer, Honoré d’O, Christian Dotremont, Jan Fabre, Michel François, Dora Garcia, Jef Geys, Johan Grimonprez, René Heyvaert, Ann Veronica Janssens, Paul Joostens, Jacob Jordaens, Fernand Khnopff, Suchan Kinoshita, Aglaia Konrad, Eugène Laermans, Marie-Jo Lafontaine, Bernd Lohaus, Valérie Mannaerts, Mark Manders, Vincent Meessen, Quinten Metsys, Lucy McKenzie, Guy Mees, Henri Michaux, Georges Minne, Otobong Nkanga, Hans Op de Beeck, Panamarenko, Joachim Patinir, Constant Permeke, Pieter Pourbus, Roger Raveel, Guy Rombouts, Felicien Rops, Pieter Paul Rubens, Victor Servranckx, Jakob Smits, Leon Spilliaert, Walter Swennen, Pascale Marthine Tayou, Harald Thys en Jos De Gruyter, Narcisse Tordoir, Ana Torfs, Joëlle Tuerlinckx, Mitja Tusek, Edgar Tytgat, Patrick Van Caeckenbergh, Fritz Van den Berg, Philippe Vandenberg, Koen van den Broek, Gustave Van den Woestijne, Hugo Van der Goes, Jan Van Imschoot, Anne-Mie Van Kerckhoven, Théo van Rysselberghe, Dan Van Severen, Gert Verhoeven, Didier Vermeiren, Philippe Van Snick, Marthe Wéry, Antoine Wiertz, Rik Wouters,…
En geen lijst is ooit volledig, we vergeten er ongetwijfeld nog een aantal, neem het ons niet kwalijk.
Veel mensen zoeken in het leven naast ontspanning en vertier ook naar kwaliteit. Dat gaat misschien niet om de aantallen die dagelijks naar Thuis kijken, waarover trouwens geen kwaad woord, maar het is wel een niet te verwaarlozen grote groep. Eén van die kwaliteitsvolle dingen die het leven waardevol maken is kunst in haar meest diverse verschijningsvormen. We zeggen met nadruk ‘kunst‘ en niet ‘cultuur’, omdat het tijd wordt dit woord te revaloriseren.
U vindt ons elitair? Het zij zo.
Het wordt de hoogste tijd dat we met zijn allen op tafel kloppen vanuit het besef dat een klein land tot grootse dingen in staat is. Onze kunstenaars verdienen het op een kwalitatieve manier getoond te worden en niet in afgedankte casino’s, graansilo’s en warenhuizen. En net zo zijn ze het waard degelijk ondersteund te worden in hun veroveringstocht van de (buiten)wereld. Ze verdienen het op gepaste wijze aan bod te komen in onze media. Ze verdienen het dat onze kinderen en kleinkinderen hun naam en werk leren kennen. Ze verdienen het dat wij het voor hen opnemen.
Denkend aan Graaf van Ertborn, de oud-burgemeester van de grootste Vlaamse stad, die door de schenking van zijn uitmuntende verzameling aan de wieg stond van de geboorte van het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, groeten wij u lezer van harte voor de steun die u ons geeft in onze dagelijkse contacten. Wij rekenen ook op u om uw stem te laten horen wanneer u het met een bepaalde gang van zaken en de berichtgeving erover niet eens bent. Wij laten nu onze stem horen, doe dat ook.
Het feit dat de media de voorbije twee-en-half jaar lichtzinnig is omgegaan met de berichtgeving over het heengaan van drie van onze grootste kunstenaars (Chantal Akerman, Jef Geys en Jan Vercruysse), heeft ons zwaar gegriefd en ontstemd. We willen iedereen die hiervoor verantwoordelijkheid draagt voor die verantwoordelijkheid plaatsen. Nu en in de toekomst. Want we hebben een eer hoog te houden: de onevenaarbare kwaliteit van onze kunst en haar geschiedenis…
Par l’amour de l’art.
Basta!
Paris, Roma, Madrid, Wetteren, London, Brussel
Maart 2018
Bart Cassiman
Akkoord met de auteur? Onderschrijf hier de bijbehorende petitie