Metaforen staan voor denkbeelden en zijn dus nooit neutraal, laat staan onschuldig. Onder het mom van het politieke incorrecte is het publieke discours verruwd: men meent te kunnen, mogen en moeten zeggen wat zogezegd “iedereen denkt”. Die populistische techniek hanteerde Theo Francken ook tijdens een lezing op 1 februari in Geraardsbergen, georganiseerd door de plaatselijke N-VA-afdeling. De essentie van die strategie blijkt paradoxaal genoeg een schimmige suggestiviteit: de spreker meent te weten wat zijn/haar toehoorder wil horen, maar spreekt dat niet expliciet uit om aldus de regels van de politieke correctheid niet al te direct te verstoren. Geen regelrechte uitspraken, maar veeleer een alles- en nietszeggend “wij verstaan elkaar”. Vaak wordt een dergelijke frase ook nog eens gekoppeld aan het militaristische denkbeeld dat de vijand meeluistert, of misschien zelfs filmt: zo ontstaat een sfeer van samenzweerderigheid, een stilzwijgende instemming met niet-geëxpliciteerde, en dus door elke toehoorder zelf in en aan te vullen, boodschappen. Het zijn de gewiekste kwinkslag, schalkse knipoog en secuur ingelaste pauze die hun werk moeten doen. Natuurlijk schept de spreker er ook genoegen in om rechttoe rechtaan te schofferen. Als hij dat doet, moet hij als een rebelse geus verschijnen: dat uit zich in een triomfantelijke gestiek of in een meta-commentaar als “het is misschien niet politiek correct wat ik zeg, maar het is wel waar”. Zo had Francken het in zijn voordracht onder andere over het parlementaire bezoekrecht. Klaarblijkelijk maakte Francken daar als parlementariër heel geregeld gebruik van om gevangenissen te kunnen bezoeken. Hij werd er steeds goed onthaald door de directie met “een lekker potje koffie, lekker” en verzocht ook steevast de bewonerslijst te mogen inkijken: “Logische vraag, niet waar” (zie andermaal een retorisch trucje om toehoorders te betrekken). Zijn bevinding verwoordt Francken als volgt: “Het aantal Wouters of Matthiassen was niet zo groot. (stilte) Er is een ongelooflijk probleem met criminaliteit en vreemdelingen. Dat is misschien niet politiek correct als ik dat zeg, maar het is de waarheid. En de waarheid mag toch nog winnen van de politieke correctheid.” Los van de puberale protserigheid (kijk eens, hoe stoer ik wel ben) en de theatraal ingehouden stilte om des te beter tot een scherpe conclusie te kunnen komen, zet Francken hier een veralgemening in die ronduit criminaliserend werkt: de gevangenissen worden bevolkt door alles behalve Vlamingen (Wouter en Matthias staan dan – pars pro toto – voor ‘volkseigen’ Vlamingen, radicaal afgezonderd van “vreemdelingen”). Die criminele illegalen (want plots gaat het daarover) wil en zal hij terugsturen “naar Marokko, of weet ik veel waar”. Net zoals mensen gereduceerd worden tot een objectiveerbare, duidelijk afbakenbare en herkenbare categorie (die van “die” of “zij”), wordt ook het nogal diverse Afrikaanse continent herleid tot een “weet ik veel waar” (“Marokko” fungeert dan eveneens als pars pro toto voor een poel van verderf, al wil men dat zo dan ook weer niet gezegd hebben). Hoewel de staatssecretaris tijdens de lezing meermaals beklemtoont dat de ‘portefeuille’ van Asiel en Migratie een zware is, die aan de ziel vreet, omdat het per slot van rekening om “mensen van vlees en bloed” gaat, blijkt uit niets dat hij die ook als dusdanig beschouwt. Veeleer gaat het om een homogene massa, die over dezelfde grofgebekte kam gescheerd kan worden. Zo heeft Francken het onder meer over de bevelen die aan asielaanvragers worden verstuurd om binnen een termijn van 30 dagen het grondgebied te verlaten: “wat ze dus niet doen, meestal, allé, bijna nooit, allé, bijna altijd, allé, bijna nooit – we begrijpen elkaar. (…) Je hebt illegalen die er hun living mee kunnen behangen, met die papiertjes.”
Als pedagoog (die naar verluidt zelfs ooit een eigen school wil oprichten (De Standaard 05/02/2018)) heeft Francken ook een klare kijk op opvoeding: “Een kind maken is niet moeilijk, maar voor een kind zorgen, dat is al wat anders als papa – als mama ook, dat zeg ik niet, maar als papa zeker.” Dit antwoord op de vraag van een bezorgde OCMW-medewerkster uit Aalst hoe ze met schijnerkenningen moet omgaan is veelzeggend. Ten eerste speelt het aan op een eerder tijdens het vragenronde besproken demografische kwestie, die Theo Francken “het laatste taboe” noemt, namelijk: de hogere reproductiegraad bij ‘vreemdelingen’, die de machtsverhoudingen wel eens zou kunnen omkeren (zo wordt herhaaldelijk gesuggereerd, “want het kan snel gaan”). Ten tweede cultiveert de uitspraak een clichébeeld van de afwezige vader, die niet voor zijn kinderen wil instaan, zijn verantwoordelijkheid ontloopt. Ten derde wordt net de man (en niet de vrouw) als hoeksteen van het gezin geportretteerd; als hij zijn grip lost, dreigt de ontsporing, zoals de rellen in Brussel aantonen: als hij die zag, vroeg hij zich “maar één ding af: Waar zijn die vaders?” Triomfantelijk (hij spreekt van “een geweldige overwinning”) verkondigt Francken de remedie: de wet op schijnerkenningen van kinderen. Volgens de nieuwe regelgeving die eind 2017 werd ingevoerd moeten vaders niet alleen “de biologische band aantonen, maar ook een sociaal-affectieve band. (…) Die vaders gaan ook voor die kinderen moeten zorgen en tonen dat ze dat doen. Dat gaat goed marcheren, ze. (lacht) Dat is de pedagoog in mij die naar boven komt.” Hoe een sociaal-affectieve band precies kan gecontroleerd worden en of die band dan ook niet terdege bij witte gezinnen moet geëvalueerd worden, blijft onbesproken (fractievoorzitter van het Vlaams Parlement Matthias Diependaele merkte in zijn nawoord alvast schalks op dat dat controleorgaan best toch ook maar niet langsgaat in Lubbeek). Theo Franckens eega – eveneens pedagoog – draait alleszins niet rond de demografische pot – citaat: “Als ze ze niet kunnen betalen, moeten ze er geen meer krijgen”.
Het is een “duidelijkheid”, waarvoor “ze respect hebben”, zo stelt Francken: “die pakken dat” (ja, want een autoritaire communicatiestijl, dat zijn ze wel gewoon in hun cultuur, klinkt het door). Het is zaak om hen (wie die “zij” precies is wordt nooit gepreciseerd) klaar en duidelijk aan te geven: “Weet één ding heel goed: u bent hier naartoe gekomen en u moet zich aanpassen aan ons.” Het is andermaal duidelijk dat Francken integratie als een asymmetrisch proces beschouwt, niet gebaseerd op uitwisseling, maar wel op assimilatie. Wil het “u” toetreden tot het “ons”, moet het zich restloos aanpassen. Het komt erop aan terug “onbevreesd, onbeschaamd en onbeschroomd” voor “onze” identiteit en cultuur op te komen (per slot van rekening lieten hiervoor miljoenen soldaten het leven in WO I, zo geeft Francken nog gespeeld sereen mee). Dat we ons moeten wapenen tegen een nakende (cultuur)oorlog, met zowel interne als externe vijanden, wordt doorheen de voordracht bezworen; niet toevallig stelt Francken in zijn betoog ook het plan van N-VA voor om het budget van Defensie tegen 2030 te verdubbelen. Aan linkse stemmen die betogen dat dit miljardenbudget perfect ingezet zou kunnen worden voor het verhogen van minimumpensioenen tot 1500 euro, antwoordt hij resoluut dat er, indien we niet investeren in Defensie, er in 2030 misschien helemaal geen pensioenen meer nodig zijn. Het is een discours dat onder het mom van de realiteitszin een permanente alarmtoestand evoceert, die in feite slechts paranoïde en xenofobe reflexen cultiveert.
Misschien gruwde u al van het door mij gekozen woord ‘volkseigen’, en terecht – maar van de pot gerukt is het niet. Aan het einde van zijn lezing laat Theo Francken er geen twijfel over bestaan wat zijn visie en missie zijn. Het is een visie die in de vroege jaren 1990 enkel in verkiezingsdrukwerk van het Vlaams Blok te vinden was, maar thans bon ton lijkt geworden te zijn. Op de laatste slide van zijn presentatie prijkt een foto van de Akropolis: hier ligt de bakermat van de Europese democratie en cultuur. Grappend dat zijn medewerker nog twijfelde om voor een foto van een boerkini te kiezen, klinkt het: “Dit is wie wij zijn als Vlaming”. Wat dit “dit” precies inhoudt, blijft echter onbepaald. Om die Vlaamse identiteit enigszins te concretiseren, grijpt Francken verrassend terug op een klassiek verhaal, dat van Theseus, en wel in de versie van Plutarchus. Daarbij ontwikkelt hij een eigenzinnige lezing die het Vlaams-nationalistische discours moet verankeren:
“Na al die tientallen jaren van omzwervingen komt Theseus terug in Athene en beseft hij plots: elke plank, elke nagel, elke mast, zeil, riem in dit schip heb ik al ooit vervangen in al die jaren en toch is het nog altijd mijn schip: het schip van Theseus. (stilte)
Dit is Vlaanderen, wij zijn in constante evolutie, het gaat razendsnel, stilstaan is achteruitgaan, daar is ook helemaal niks mis mee. Alles evolueert bijzonder snel, maar het is nog altijd ons Vlaanderen, het moet ons Vlaanderen zijn, onze Vlaamse grond, onze Vlaamse identiteit en ons Vlaams volk.
Dat is de essentie van mijn politiek streven, beste mensen.”
Theo Francken heft hier een paradox op waar filosofen als Plato, Hobbes, Locke, etc. al eeuwenlang mee worstelen; hij formuleert namelijk een eenzijdige en -duidige oplossing voor de vraag of een schip waarvan elke plak vervangen is nog wel hetzelfde schip is. In de door Francken geciteerde versie van Plutarchus komt Theseus in feite helemaal niet tot een besef; vanaf het moment dat Theseus’ schip aanlegt, is het een voorwerp van discussie:
The ship wherein Theseus and the youth of Athens returned had thirty oars, and was preserved by the Athenians down even to the time of Demetrius Phalereus, for they took away the old planks as they decayed, putting in new and stronger timber in their place, insomuch that this ship became a standing example among the philosophers, for the logical question of things that grow; one side holding that the ship remained the same, and the other contending that it was not the same.
Plutarchus beklemtoont m.a.w. net hoe het schip de geesten splijt, hoe identiteit door de tijd heen een problematische kwestie is. Hobbes spitste het probleem nog wat meer toe: stel dat men alle oude onderdelen zou verzamelen en opnieuw samenstellen – zou dat dan niet het originele schip zijn? Beide modellen zouden er in theorie aanspraak kunnen op maken het origineel te zijn, maar de facto zijn ze dat allebei niet. Wanneer het verhaal van Theseus dus ingezet wordt om een vaststaande Vlaamse identiteit te poneren, gaat dit voorbij aan het kernprobleem dat het net probeert te adresseren. Meer zelfs, dat het schip kan blijven voortbestaan is aan een verregaande flexibiliteit – resulterend in een onvermijdelijke hybriditeit – te wijten, die niet te verwarren valt met zelfverloochening.
De conclusie die Francken uit het verhaal van Theseus trekt staat zelf bol van de ambivalentie: enerzijds wordt verzekerd dat niets mis is met de constante, razendsnelle evolutie, anderzijds roept die dynamiek echter een reactionaire tegenbeweging op, het fantasme van vaste en vastomlijnde bodem (in tijden van globalisering). Franckens gevolgtrekking getuigt niet alleen van een manipulatieve instrumentalisering van het cultureel-intellectuele erfgoed dat hij net lijkt te willen beschermen, maar ook van een nationalistische metaforiek die er niet om liegt: “het is nog altijd ons Vlaanderen, het moet ons Vlaanderen zijn, onze Vlaamse grond, onze Vlaamse identiteit en ons Vlaams volk.” Nog los van het protectionisme dat in het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord “ons” schuilt, zijn “grond” en “volk” begrippen die niet zozeer blijk geven van een nieuw rechts denken, maar veeleer van een oud rechts denken dat aansluiting vindt bij ‘völkische’ denkbeelden uit de jaren 1920 en 1930 (zoals die geformuleerd werden door denkers als Oswald Spengler en Arthur Moeller van den Bruck). Het lijkt wel alsof de verstrekkende gevolgen van een volksnationalistisch bloed-en-bodempraten en -denken intussen alweer vergeten en verdrongen zijn. In 2016 lanceerde het Vlaams belang al een verkiezingssong getiteld “Dit is Vlaamse grond” (hier te bekijken), die eveneens pochte op de transhistorische bestendigheid van Vlaanderen en zijn grond:
Nooit vergeten, dit is Vlaamse grond
Laat iedereen weten, dit is Vlaamse grond
Doorheen de tijden, dit is Vlaamse grond
Blijven we strijden, dit is Vlaamse grond
Wanneer zulk bestoft en beschoft jargon wordt gehanteerd – en zeker door regeringsleden –, een jargon dat denkt in termen van bezit en strijd, dan kan en mag men niet zwijgen en toekijken, zelfs al betekent dit dat men haast niet meer stopt met reageren.